Abel heeft hier 3 speelgoeddingetjes die niet van ons zijn.
“Ze zijn zomaar meegelopen, mee met de bakfiets, naar ons huis.”
“Ga je ze morgen dan terug mee nemen naar Greetje?”
“Maar ze zijn niet van Greetje.”
“Van wie zijn ze dan wel?”
“Van een kindje dat ik niet meer ken, ik kan ze dan ook niet teruggeven hé.”
“Ah, dan leggen we ze bij de verloren voorwerpen.”
“Neehee dan vindt Greetje die en gaat die terug nemen.”