Zondag, de laatste dag van het weekend.
Zondag, naar de dienst en hopen dat alles goed verloopt met de kindjes.
Zondag, nooit meer op bezoek bij oma en opa.
Zondag, nog even niet nadenken over maandag.
Zondag, een rustdag door God ingesteld.
Zondag, gaan eten bij meme en pepe.
Zondag, de living opruimen voor de laatste keer deze week.
Zondag, een ijsje eten in de zon.
Zondag, aanbiddingsliederen zingen.
Zondag, lekker lui thuisblijven.
Zondag, een dag om een week af te sluiten, een dag om te rusten en de Heer te prijzen. Een dag als een ander en toch weer niet. Wat ben ik blij dat ik deze dag, telkens opnieuw, mag beleven. Wat ben ik dankbaar. En toch zo triest. Triest omdat ik wél nog naar opa en oma wil gaan. Mijn papa knuffelen. Mijn papa zien kijken naar het wielrennen. Horen lachen. Hoe hij trots kijkt naar zijn kleinkinderen.
Zondag, dankbaar en triest tegelijk.
Hoe beleef jij de zondag?